BIOLOGISCH ORGANISCHE BODEMCONDITIONERS

De grond is de basis voor een goede opbrengst en kwaliteit van gewassen. De chemische, biologische en fysische eigenschappen van de bodem bepalen de omstandigheden om de plantengroei mogelijk te maken: de beschikbaarheid van voedingsstoffen, water en lucht, maar ook de onderdrukking van plantenziekten. Een bodem die in goede staat is, laat gewassen gemakkelijker groeien en zal meer en betere gewassen produceren.

Bodemverbeteringsmaatregelen, en met name beheer van organische stoffen en preventie / eliminatie van structurele problemen, vereist een investering op de korte termijn, maar op de lange termijn zullen deze maatregelen zich herstellen.

Een betere vochtbalans zodat het vocht beter wordt vastgehouden en irrigatie minder noodzakelijk wordt

Het voorkomen van uitloging van voedingsstoffen door het verhogen van de retentie van de bodem en de plant kan optimaal wortel schieten voor een betere opname van voedingsstoffen

Een betere bodemstructuur zorgt voor een ongestoorde wortelgroei en vereist minder energie voor de bodembewerking. De ziekteresistentie van de bodem wordt verhoogd door een rijker bodemleven en minder stress tijdens de groei.

Chemische bodemanalyse is een middel om te ontdekken waarom een ​​gewas niet goed groeit. Het is ook een hulpmiddel om de effecten van bemesting te analyseren en de bemesting verder te verfijnen. In een bodemanalyse worden de volgende componenten besproken:

 

  • pH.

  • Organischestofgehalte.

  • Beschikbaarheid van fosfor en kalium.

  • Spoorelementen.

  • Stikstofleverende capaciteit.

 

De zuurgraad (pH) geeft aan of het moet worden verkalkt. Het organische stofgehalte is een indicator voor de bodemkwaliteit en is ook nodig om de calibemesting en de calcificatie te berekenen. De beschikbaarheid van voedingsstoffen maakt duidelijk of de plant voldoende voedingsstoffen heeft en of de onderlinge relatie tussen voedingsstoffen goed is.

 

De pH of zuurgraad is een vast onderdeel van de analyse van de bodem. Een te lage pH-waarde veroorzaakt bodemverdichting, beperkt de activiteit van het bodemleven en verstoort de toevoer van voedingsstoffen. De zuurgraad beïnvloedt de chemische bodemkwaliteit en gewasgroei, door de beschikbaarheid van voedingsstoffen, (zware) metalen en zure deeltjes (H +), maar ook door de bodemstructuur en activiteit van het bodemleven. De pH is daarom een ​​basisindicator voor de bodemkwaliteit. In kleigronden wordt een hogere pH verkregen met een meer luchtige grond met meer poriën en een minder sterke binding tussen de gronddeeltjes.

Een vruchtbare, kalkhoudende bodem heeft een pH van 7, of juist daaronder. In het geval van kalkrijke bodems kan de pH te laag worden (pH <5). Het type gewas en de bemesting beïnvloeden de PH-waarde.

 

Bij een pH-waarde van minder dan 5 kan de plant minder voedingsstoffen opnemen. Dit geeft lagere opbrengsten en kwaliteitsverlies. De meest gevoelige elementen zijn stikstof, fosfaat, kalium, magnesium, zwavel en calcium. Dit kan leiden tot tekorten.

Een hoge pH (pH-KCl> 7) beperkt de beschikbaarheid van bepaalde voedingsstoffen, zoals mangaan.

Voor een goede gewasgroei is het essentieel om de pH op een optimaal niveau te houden, op de meeste gronden tussen 6 en 7.

Organischestofgehalte

Organische materie speelt een centrale rol in de bodemkwaliteit en beïnvloedt chemische, fysische en biologische bodemparameters.

Kaliumbevruchting wordt ook bepaald op basis van het gehalte aan organische stof. De reden is dat het organische materiaal de voedingsstoffen in de bodem buffert en dat het meer moet worden bevrucht om een ​​hoger kalium- of pH-niveau in de bodem te bereiken. Organische stof in de bodem beïnvloedt de beschikbaarheid van vocht, voedingsstoffen en lucht voor de wortel van de plant. De kwaliteit van de organische stof wordt onder meer bepaald door het totale koolstofgehalte (C). Hoe hoger het percentage C, hoe ouder, zwarter en stabieler de organische stof. Dergelijk C-rijk organisch materiaal draagt ​​bij aan het vochthoudend vermogen van de bodem, maar heeft geen betekenis voor het bodemleven.

 

Beschikbaarheid van fosfor en kalium

De beschikbaarheid van fosfor (P) in de bodem is weergegeven voor akkerbouw met een Pw-nummer (mg P2O5 / l grond).

Fosfaat (PO43-) is de vorm waarin fosfor het meest voorkomt. In de bodem is fosfaat verdeeld in verschillende fracties. Er is bijvoorbeeld een fractie oplosbaar in water (Pw) en een fractie die beschikbaar is voor wortels (P-CaCl2 of P-PAE). Er is ook de voorraadfractie van fosfaat (P-Al). Fosfaat moet voldoende in de bodem aanwezig zijn, vooral voor gewassen die fosfaat nodig hebben. Bij een tekort kunnen tekortverschijnselen optreden, zoals de rood-paarse verkleuring in het blad.

 

Gewassen halen veel fosfaat uit de grond. Als gevolg hiervan kunnen fosfaatniveaus te laag worden. Onjuiste bemesting veroorzaakt in feite een te hoog fosfaatgehalte. In de adviesbasis wordt onderscheid gemaakt tussen bodemadvies en gewasgericht advies. Het bodemadvies is om de fosfaattoestand en daarmee de vruchtbaarheid van de bodem te behouden. Het gewasgerichte advies is afgestemd op de fosfaatvereisten van de gewassen.

 

De bepaling van kalium is cruciaal. Kalium spoelt gemakkelijk uit. Uit voorzorg wordt echter vaak teveel kalium gegeven, wat leidt tot onnodige verliezen. Een juiste verhouding van kali in bemesting is daarom belangrijk. Een tekort aan kalium veroorzaakt tekort symptomen in de gewassen.

 

Micro-elementen

Micro-elementen (zoals chroom, koper en boor) vervullen vaak essentiële functies bij planten en dieren. Tekorten leiden vaak tot schadelijke gevolgen voor kwaliteit en opbrengst.

Te veel fosfaat kan ook nadelig zijn en ervoor zorgen dat koper en zink bijvoorbeeld slecht absorbeerbaar zijn. PH speelt ook een cruciale rol in de beschikbaarheid van sporenelementen. Een te hoge of te lage pH belemmert de beschikbaarheid van sporenelementen voor het gewas.

Bodemleven

Bodemkwaliteit wordt beschouwd als het geïntegreerde geheel van biologische, chemische en fysische eigenschappen en processen in een bodem. Biologische bodemkwaliteit komt grotendeels neer op functionele agrobiodiversiteit. De algemeen geldige hypothese is dat een gezonde bodem een ​​hoge functionele agrobiodiversiteit heeft. Verlies van agro-biodiversiteit vormt een bedreiging voor vele functies van de bodem, zoals de productie van gewassen, de opbouw van de bodemstructuur, de toevoer van voedingsstoffen en het waterbeheer. In een theelepel vruchtbare grond zijn er meer organismen dan er mensen op aarde zijn.

 

Bacteria

Bacteriën zijn eencellige organismen zonder celkern. De meeste bacteriën zijn 0,5 tot 5 micrometer (μm) lang. Ondanks hun kleine omvang vormen ze, vanwege hun hoeveelheid, het grootste deel van het bodemleven. In een theelepel productieve bodem kunnen tussen de 100 miljoen en 1 miljard bacteriën worden gevonden. De meeste soorten zijn nog niet gekarakteriseerd. Grofweg bacteriën kunnen worden onderverdeeld in drie groepen, d.w.z. aerobe, anaërobe en actinomyceten (zorgen voor de afbraak van chitine en geven de 'aardgeur' aan de bodem).

 

De belangrijkste functies van bacteriën zijn:

  • Afbraak van (eenvoudige) organische stof (suikers, eiwitten, aminozuren).

  • Absorptie en afgifte van voedingsstoffen in de wortelzone.

  • Binding van stikstof uit de lucht.

  • Omzetting van ammonium in nitraatstikstof.

  • Vorming van stabiele aggregaten.

  • Ziekte weerstand.